spekkoek

Ik had twee oma’s. Oma Nova en Oma Blacky. Mijn zus en ik hadden ze vernoemd naar hun hond.

Mijn vader had een hond gevonden, op straat. Die vond hij zielig en dus nam hij de hond mee naar huis. Hoe het precies gegaan is weet ik niet maar ik doe een poging:

‘Hoi mam.’

‘Willem. Wah is dah?’

‘Een hond.’

‘Hedde gij een hond?’

‘Nee die vond ik op straat, hij is zielig en wij gaan voor hem zorgen.’

‘Wie wij? Gij woont hier nie meer.’

‘Oké, u gaat voor hem zorgen dan bent u niet meer zo alleen.’

En zo bleef Blacky bij oma. Mijn zus en ik waren inmiddels geboren en Blacky leefde nog steeds. Hij had korte pootjes en een brede kwispelstaart. De staart was niet breed maar de haren die erop zaten stonden wijd uit. De staart was te lang om te hangen dus die krulde net boven de grond omhoog. Hij was altijd heel blij om iedereen te zien en zijn staart zwiepte dan van links naar rechts over de vloer. Mijn oma had de eerste Swiffer.

Bij mijn andere oma zat een hond op een kussen op de bank. Te blaffen. Het voelde als kind als blaffen, nu zou ik het waarschijnlijk keffen noemen. Zo’n afmeting had het beest ook, schoothondgrootte. Nova leek op het kapsel van Andy Warhol, zelfde kleur ook. Ik waag te betwijfelen of mijn oma wist wie Andy was. Nova. Ik vond het maar een rare naam, maar mijn oma was ook een beetje raar, anders in ieder geval. Mijn oma was Indisch, ze kuste nooit, ze snoof. In het toilet stonden lege melkflessen met kraanwater om je flamoes te reinigen. Haar huis rook altijd naar frituur maar anders dan bij de friettent. Voor de kachel lag kroepoek te drogen en ze was altijd aan het koken. Ze lachte met heel haar lijf, dan leek ze op een schuddende Buddha.

Wij woonden ver weg van de oma’s. Als we gingen vroegen mijn oma’s altijd wat we wilden eten. Mijn zus zei dan tegen oma Blacky: ‘karamelpudding zonder vel!’ En dat maakte oma dan, helemaal zelf want Saroma was zo vies dat gebruikte ze nooit. Als ze dat zei keek ze ook heel vies. Dat vonden wij raar, wij lustten best Saroma en het leuke was dat je het zelf kon maken, beetje kloppen en hop in de koelkast. Wachten tot het klaar was, maar niet te lang. Iedere keer als je dan langs de koelkast liep, even checken of de pudding al stijf was. Dat was moeilijk te zien dus hup weer een vinger er doorheen. Nee, nog niet stijf. Soms waren we zo ongeduldig dat er niet veel overbleef om stijf te worden. Tijdens het eten van de karamelpudding zonder vel legde mijn oma keer op keer uit hoe de pudding gemaakt moest worden. Mijn zus en ik knikten braaf maar er bleef niets hangen. Dat bleek later ook niet de bedoeling. Ze voegde er namelijk altijd aan toe: ‘Dat kan jullie moeder ook makkelijk maken.’ Als kind ging het gelukkig volledig langs je heen, zo’n opmerking over Saroma.

Tegen oma Nova riep ik: ‘spekkoek!’ Heel soms kregen we spekkoek maar meestal kroepoek, want spekkoek maken duurde heel lang, zei oma. Ik dacht aan de spekkoek en dat je dat laagje voor laagje moest bakken en op elkaar plakken, en dat dat inderdaad veel werk was, dat kon ik me wel voorstellen. In de tijd dat het kostte om spekkoek te maken, kon ze heel veel kroepoek bakken en dat vonden we ook lekker, zei ze. Daar had mijn oma een punt.

Als ik in een toko ben en spekkoek zie liggen (niet die groene variant), denk ik aan de spekkoek van mijn oma, die eruit zag als de multiplex houtverbinding op de foto. Lichter van kleur dan de fabriekslaagjes uit de toko en zoveel lekkerder. Ik denk dat mijn oma geen spekkoek maakte omdat je daar dik van wordt. Gelukkig bakte ze kroepoek…